Evenals binnen andere moderne kunststromingen, zoals het dadaïsme en het kubisme, werkten de leden volgens bepaalde gemeenschappelijke grondbeginselen en een gemeenschappelijke stijl. Kunst moest abstract zijn: dat was het basisprincipe. Verder waren de Stijl-leden ervan overtuigd dat kunst een harmonie in zich moest dragen, een universele waarheid. Kunst moest niet langer een reflectie van het humeur van de kunstenaar zijn, het moest het publiek (de maatschappij) op weg naar waarheid en zuiverheid helpen. En daarvoor waren volgens hen abstracte vormen onontbeerlijk: rechte lijnen, strakke hoeken en heldere, primaire kleuren. Want juist die elementaire vormen en kleuren waren een uitdrukking van de natuurlijke harmonie.