nl

Hector Malot

Hector-Henri Malot (La Bouille bij Rouen, 20 mei 1830 – Fontenay-sous-Bois, 17 juli 1907) was een Franse schrijver. Hij studeerde rechten in Rouen en Parijs, maar uiteindelijk werd literatuur zijn passie. Hij werkte als literatuurcriticus voor L'Opinion Nationale en als theatercriticus voor Lloyd Français. Zijn veruit meest bekende boek is Alleen op de wereld. Malots vader was een notaris, die als weduwnaar met de weduwe van een hoofdman van het vreemdelingenlegioen samenwoonde. Beiden brachten uit hun eerdere huwelijken twee kinderen mee. Hector was hiervan het jongste kind. Zijn vader was een starre man die veel waarde hechtte aan een strenge opvoeding. Zijn moeder was echter milder en las de kinderen voor het slapen gaan vaak verhalen over verre reizen voor. Deze verhalen waren veelal geïnspireerd op het leven van haar eerste echtgenoot. Zij stimuleerde Hectors liefde voor verhalen. Toen Hector meerderjarig werd, verdiepte hij zich, ondanks zijn vaders raad om rechten te studeren, in de literatuur. De jonge Malot studeerde aan het Lycée Corneille in Rouen, tien jaar nadat Gustave Flaubert daar studeerde. Malot was bevriend met Jules Levallois, die later ambtenaar in Sainte-Beuve en literatuurcriticus zou worden. Op school blonk hij uit met hoge cijfers. In 1853 ging hij naar Parijs, waar hij vergeefs probeerde zijn eerste stuk te verkopen. Om in zijn onderhoud te voorzien schreef hij voor dagbladen en tijdschriften. Uiteindelijk ging hij terug naar zijn ouderlijk huis, waar hij zijn eerste trilogie Les Victimes d'amourheeft geschreven. Het eerste deel verscheen in 1859. In 1864 begon hij met de bouw van een landhuis in Fontenay-sous-Bois, dat hij tot zijn dood zou blijven bewonen. Het was gelegen in de nabijheid van het station, zodat hij vaak naar Parijs ging om daar rond te wandelen. In 1867 trouwde hij met Anna Dariès. Hun dochter Lucie werd geboren in het daaropvolgende jaar. In 1880 stierf zijn vrouw. In 1881 trouwde Hector Malot met de 31-jarige Marthe Oudinot de la Faverie. In 1893, een jaar nadat "En famille" uitkwam, werd zijn kleindochter Perrine geboren (ze kreeg dezelfde naam als de hoofdpersoon van zijn romans). Bron: Wikipedia

Citaten

loistornciteerde uitvorig jaar
haar man den aannemer, voor wien hij werkte, een proces wilde aandoen.
Dagen en weken gingen voorbij en van tijd tot tijd kwamen er brieven, waarin altijd wederom geld werd gevraagd. De laatste brief was de meest dringende, en hield in dat, als er geen geld meer was, de koe maar moest verkocht worden.
Slechts zij die op het land hebben gewoond, weten welk een ramp en jammer liggen opgesloten in die drie woorden: "de koe verkoopen." Voor den natuurkundige is de koe een herkauwend dier; voor den wandelaar is het een beest, dat goed doet aan het landschap, wanneer het boven het groen zijn zwarten met dauw bedekten snuit uitsteekt; voor de stadsjeugd is het de bron van melk, room en kaas; maar voor den landman is het nog geheel iets anders. Hoe arm hij wezen moge en hoe talrijk zijn gezin ook zij, hij is zeker dat hij geen honger zal lijden zoolang hij een koe op stal heeft. Met een touw of maar een eenvoudig hennepzeel om de horens laat een kind eene koe weiden langs de met gras omzoomde wegen, waarvan het weiderecht door niemand gepacht is en des avonds heeft het gansche gezin boter voor zijn soep en melk om er de aardappelen in te weeken: vader, moeder en al de kinderen, de groote zoowel als de kleine, leven van de koe.
Wij leefden er zoo geheel-en-al van, vrouw Barberin en ik, dat ik op dat oogenblik nooit vleesch had geproefd. Maar zij was niet slechts onze voedster, maar ook onze gezellin en vriendin, want men moet niet gelooven, dat de koe een dom dier is; integendeel ze is een verstandig beest en zij heeft goede eigenschappen, die nog beter worden, wanneer men ze heeft weten te leiden en te ontwikkelen. Wij liefkoosden de onze, wij praatten tegen haar en zij begreep ons en, van hare zijde, wist zij met hare groote bolle oogen, zoo goedig en zacht
loistornciteerde uitvorig jaar
Vrouw Barberin, die er meer van wilde weten, drong er op aan, dat hij het avondeten bij ons zou gebruiken, want de wegen waren slecht en men zeide dat zich wolven in den omtrek hadden vertoond. Hij zou den anderen morgen verder kunnen gaan.
Hij zette zich neder in een hoekje bij den haard, en al etende vertelde hij ons hoe het ongeluk zich had toegedragen. Barberin was half verpletterd door eene stelling die ingestort was, en daar men bewezen had dat hij niet had behooren te zijn op de plek waar hij gekwetst werd, weigerde de aannemer hem elke vergoeding.
--Hij boft niet, de arme Barberin, zeide hij; hij boft niet; anderen zouden er een middel in gevonden hebben om levenslang een aardig jaargeld te trekken, maar je man krijgt niets.
En terwijl hij de pijpen van zijn broek droogde die door de slijklaag stijf en hard waren geworden, herhaalde hij: "hij boft niet." Uit de manier waarop hij dit zeide, bleek genoeg, dat hij voor zich gaarne verminkt zou zijn geworden in de hoop, dat hij dan een goed jaargeld zou krijgen.
--Toch, zoo eindigde hij zijn verhaal, heb ik hem geraden den aannemer een proces aan te doen.
--Een proces! dat kost veel geld.
--Ja, maar men kan het winnen.
Vrouw Barberin had naar Parijs willen gaan, maar dat was geen kleinigheid, zoo'n lange kostbare reis.
Den anderen morgen gingen wij naar het dorp om den pastoor te raadplegen. Deze wilde haar niet laten vertrekken vóór hij wist of zij haar man van eenigen dienst kon zijn. Hij schreef naar den aalmoezenier van het ziekenhuis, waarin Barberin was opgenomen en eenige dagen later ontving hij
loistornciteerde uitvorig jaar
uit gemis aan overeenstemming. Hij woonde te Parijs, omdat hij daar zijn werk had; meer niet. Als hij op jaren zou zijn geworden, zou hij bij zijn oude vrouw terugkeeren en met het geld, dat zij dan zouden hebben overgelegd, zouden zij gevrijwaard zijn tegen armoede, als de tijd gekomen was, waarin kracht en gezondheid hun hadden begeven.
Op een Novemberdag, toen het reeds avond begon te worden, hield er voor ons hek een man stil, dien ik niet kende. Ik stond voor de deur van ons huis een boterham te eten. Hij opende het hek niet, maar zijn hoofd er boven stekende, vroeg hij me of hier niet vrouw Barberin woonde.
Ik verzocht hem binnen te komen. Hij opende het hek, dat op de hengsels knarste en kwam op het huis af.
Nooit had ik iemand gezien, die zoo met slijk was bemorst. Gansche plakkaten slijk, sommige nog nat, andere al opgedroogd, bedekten hem van het hoofd tot de voeten, en daaruit moest men afleiden dat hij zeer slechte wegen had gevolgd.
Toen zij zijne stem hoorde, kwam vrouw Barberin naar voren en op het oogenblik, dat hij den drempel had bereikt, stond zij vlak tegenover hem.
--Ik breng nieuws uit Parijs, zeide hij.
Die eenvoudige woorden had ik al dikwijls gehoord, maar de wijs waarop zij werden uitgesproken, had niets van die, waarmede vroeger de mededeeling gepaard ging.--"'t Gaat goed met je man; hij heeft druk werk."
--Ach God! riep vrouw Barberin uit, hare handen wringende, dan is er een ongeluk gebeurd met Jérôme.
--Welnu, ja, maar je hoeft niet te sterven van schrik. Hij is gekwetst, dat is alles: maar hij is niet dood. Mogelijk evenwel zal hij verminkt zijn. Op het oogenblik ligt hij in het ziekenhuis; mijn bed stond naast het zijne en daar ik hierheen ging, verzocht hij mij u dit in het voorbijgaan mede te deelen. Ik kan
fb2epub
Sleep je bestanden hiernaartoe (maximaal 5 per keer)