'Ik heet Salomon, en dan ook nog Cohen?' vraagt hij aan zijn ouders. 'Wat denk je dat mijn vrienden daar van vinden?'
Max en Alissa denken dat ze alle moderne valkuilen van racisme en antiracisme hebben doorstaan. Hij is een jood uit Amsterdam-Zuid, zij is zwart en komt uit de Bijlmer. Maar zij kunnen dit gewoon: samen aan het Vondelpark wonen.
Hun zoon Salomon is 17 jaar oud en wil rapper worden. Op school staat hij voor de keuze: hoor ik bij de mensen die op mijn vader lijken of hoor ik bij de kinderen die zwart zijn, net als ik?
Na een komische, maar ook meedogenloos beschreven tocht langs ongemakkelijke discussies, emotionele beschuldigingen en de top van de nationale antiracismebeweging denken Max en Alissa: wij kijken op dezelfde manier naar de wereld.
Tot Salomon door zijn vriendinnetje wordt beschuldigd van verkrachting. Het is geen abstracte discussie meer, maar een directe confrontatie. In een politiecel kijken Max en Alissa samen naar hun zoon, alleen zien ze allebei iets anders.
In Salomons oordeel wordt de lezer gedwongen om kleur te bekennen. Aan welke kant sta ik nu echt, door welke bril kijk ik naar de wereld?