Ter Braak: 'Ik ben er mij van bewust, dat boeken weinig invloed hebben, vooral als het boeken zijn, die voor het beroemde groote publiek zijn geconcipieerd; ik wil desondanks niet beweren, dat ik deze opstellen schreef voor de “happy few”. Tot het groote publiek behoort immers ook de “vakgroep” der intellectueelen; en deze opstellen zijn bijna allen geschreven voor intellectueelen, d.w.z. tegen hen. Zij richten zich tot de intellectueelen, omdat zij handelen over menschen en dingen, die de intellectueelen bekend zijn, zij het dan ook dikwijls alleen maar als thema van gesprek en aangenaam tijdverdrijf; zij zijn vol van de genegenheid voor de aangelegenheden van het “geestelijk leven”, die ons, intellectueelen, ondanks alles verbindt en tot een “staat in de staat” maakt. Immers: alleen intellectueelen zullen kunnen begrijpen, waarom een schrijver zich zoo uitslooft om opruiming te houden onder zijn cultureelen inventaris, omdat zij althans het bezit daarvan met hem deelen. Kunnen begrijpen; want meerendeels zullen zij het niet willen begrijpen, omdat zij hun bezit als een superioriteitskenmerk en een assurantie-polis van “eeuwige waarden” beschouwen. Daarom richten zich deze opstellen tot, maar ook tegen de intellectuelen; tegen hun gemakkelijken hoogmoed “des geestes”, tegen hun specialistische blinddoeken, tegen hun hardnekkig vasthouden aan verouderde privilegiën, … tegen hun eerste gezicht; aldus kenmerken zij hun schrijver eenerzijds als de typische intellectueel in zijn jacht op klaarheid en exacte omschrijving en anderzijds als de vijand der intellectueelen-hiërarchie, die meer de schaduw zocht dan het licht.'
Na het openhartige Politicus zonder partij, waarin hij zichzelf wederom te kijk had gezet, richtte Ter Braak zich in zijn bundel Het tweede gezicht tot maar ook tegen het intellect, meer in het bijzonder: de intellectuele maskerade en zelfgenoegzaamheid.